Toegevoegd: 5 oktober 2006
Ganden, 12 en 13 september 2006
Tien meter vanaf ons hotel Snowland vanaf het Barkhorplein in Lhasa, vertrekt de bus vroeg in de ochtend naar de Ganden monastery. We zijn, samen met twee Chinezen en een Ghanese, de enige toeristen. De andere passagiers zijn pelgrims. Twee vrouwen zitten non stop bellen te blazen van hun kauwgom. We verdragen het geduldig.
De bus stopt onderaan de berg. Doordat de afgelopen dagen veel regen is gevallen, is de weg een grote modderpoel geworden. De bus gleed op het laatst oncontroleerbaar weg. Niemand vind het erg om de bus uit te stappen. Het is beter om de berg op te klimmen, dan met bus en al in de afgrond te storten.
Ganden ligt op 4500 meter hoogte en het is een zware klim naar boven. De Ghanese heeft moeite om op modderige hellingen te komen en we helpen haar zoveel mogelijk. Op een gegeven moment moeten we haar achter laten, ze gaat te langzaam. We lopen zoveel mogelijk op met de pelgrims, die ook regelmatig even uit moeten blazen. Ze knikken en lachen ons allemaal toe, bieden thee aan of een hand om ons op een helling te trekken. Een man zegt erg trots op ons te zijn dat we de berg beklimmen.
Het is kil en mistig, maar door het lopen zijn we warm geworden. We weten alleen niet waar Ganden nu precies ligt. Nog steeds zien we niets wat op een klooster lijkt. Na pas 45 minuten klimmen zien we het klooster opeens liggen. Op de top van de heuvel staan zeker 20 gebouwen in de typische Tibetaanse stijl: wit steen, geschilderde raamkozijnen en daken van stro. De tempels hebben als altijd de twee herten en een cirkel van goud op het dak. Bezorgd kijken we hoe het met de Ghanese gaat. Ze heeft nog een heel eind te klimmen en wordt letterlijk door twee Tibetaanse vrouwen voort getrokken. Wij moeten nog 15 minuten en dan zijn we er.
We vragen of we in het Monastery Guesthouse kunnen slapen. De kamer is erg basic en om naar de wc te gaan moeten we het guesthouse uit en naar de openbare toiletten lopen aan de andere kant van de weg. Maar ach, het is maar voor een nacht. We rusten eerst even uit. Ons balkon heeft een prachtig uitzicht op het kloosterdorp. De smalle steegjes kronkelen langs de verzameling gebouwen. Monniken lopen van de ene hal naar de andere. Pas na een paar uur rijden jeeps en landcruisers met de dagjesmensen Ganden binnen. We wachten wel tot de volgende ochtend om het klooster zelf e bezoeken. Eerst gaan we de kora om de berg heen lopen.
De kora begint bij de pas waar honderden gebedsvlaggen wapperen, geluksbriefjes in de lucht worden gestrooid en kruiden en wierook wordt verbrand op een smeulend vuurtje. Het uitzicht vanaf de pas is prachtig. De kora gaat langs tientallen heilige plekken, waar pelgrims geld, bewerkte stenen, kleien figuurtjes, yakhoorns en zelfs een ketting van afgesneden geitenoren offeren. De kora buigt af en lijkt een omweg te maken. We volgen de andere pelgrims en zien een roofvogel wegvliegen wanneer ze dichterbij komen. Het is een openluchtbegraafplaats. Op een stenen plateau worden hier de overledenen in stukken gesneden. Als de gieren het lichaam opeten, had de overleden persoon een goed karma. Beetje lullig als je de vijfde overledene op een rij bent. De gieren zitten dan zo vol, dat ze je links laten liggen en volgens de Tibetanen had je dan een slecht karma. We zien messen waaraan opgedroogd bloed kleeft en speren liggen en een paar botten, maar we twijfelen of dit wel mensenbotten zijn.
Na vier uur in de middag komen we terug in het kloosterdorp. Alles is dicht. Naast de kloostergebouwen is er het guesthouse annex restaurant, een winkel en natuurlijk een politiepost (in Tibet weet je dat er een belangrijk klooster, vaak bronnen van verzet tegen de bezetting door China, in de buurt is als je op een grote politiepost of militaire basis stuit). We hebben helemaal niets te eten of te drinken bij ons. De bewaker van het guesthouse kan ons ook niet geruststellen. Gelukkig gaat om 19.00 uur de winkel open en kunnen we wat instant noedels kopen. Zodra de zon weg is, is het direct koud. Met onze warme regenjassen lopen we door het inmiddels uitgestorven dorp. De enige levende wezens zijn de monniken en wij.
De volgende dag weet ik niet wat ik zie als ik naar buiten kijk: sneeuw! Het hele dorp is bedekt met een dun laagje wit. De loodgrijze wolken hangen laag tussen de gebouwen in. We horen de monniken op de trompetten spelen, een teken voor de andere monniken dat het samen mediteren gaat beginnen in de grote hal. Voor ontbijt hebben we ook niets bij ons en we kunnen kiezen tussen tsampa (een soort pap) of noedelsoep. Ik krijg beide niet weg en eet een paar koekjes en drink wat boterthee. Ik voel me ontzettend slap. Telkens wanneer ik me in moet spannen, voel ik mijn hart hard bonken. Ik geloof dat ik voor het eerst voel wat hoogteziek zijn is. Het zijn maar lichte symptomen, dus erg in paniek zijn we niet.
In de grote hal zijn we de enige bezoekers. De monniken zitten in rijen op lage banken met kussens en prevelen de mantra's. De hal is vol van de brommende monniken. We staan stilletjes in een hoekje te luisteren. Het is een rustgevend geluid.
De rest van de gebouwen bezoeken we met de klok mee. Soms pelgrims volgen, dan weer worden we aan de hand meegenomen door monniken. Het dorp is een waar doolhof, maar doordat de monniken en pelgrims ons de weg wijzen, kunnen we toch de meeste gebouwen bezoeken. Elke tempel is weer anders. Op een zolderkamertje, achterin een hal die gerenoveerd wordt of juist in een kelder. En elke keer weer indrukwekkend, sfeervol en intens.
Rond 12.00 uur gaan we terug naar het guesthouse om iets te eten. We lopen terug naar beneden met een Oostenrijkse. Ik voel me nog steeds erg slap, maar als we beneden op de bus wachten begin ik op te knappen. Een paar honderd meter maakt een groot verschil uit.
Terug in Lhasa vieren we onze vierde trouwdag met een Thai's etentje, bij gebrek aan Ethiopisch. Het valt zwaar tegen, maar in Tibet kunnen we ook niet echt authentiek Thai's eten verwachten.
|