21 November 2024
 

Als een held op sokken door de Dogon

Toegevoegd: 22 februari 2006

Pays Dogon, 13 tot en met 16 februari 2006

Twee dagen hebben we in Mopti rondgevraagd waar Mikael en Seck zijn, 2 gidsen waar we wel mee naar de Dogon wilden. Iedereen zegt hetzelfde: 'Die zijn in de Dogon'. Ten einde raad vragen we Olivier om hulp. Hij belt een goede vriend van hem, Ousmane Guindo, die al 10 jaar gids in de Dogon is. Op zaterdag ontmoeten we hem en het klikt meteen. Geen jong machomannetje, die als je zegt uit Nederland te komen direct roept: 'Hoegatget?', maar een rustige, vriendelijke man van halverwege de 30. Meer 'our cup of tea' zeg maar. Ousmane moet zondag 2 Italianen van het vliegveld afhalen, die voor 3 weken in zijn geboortedorp Walia aan een project meewerken om reservoirs voor regenwater te bouwen. Als we het geen probleem vinden om vanuit Walia wandeltochten te maken, kan hij alles voor ons regelen. Als de prijs ook nog eens zeer schappelijk is (15.000 CFA per persoon per dag, terwijl je voor een ervaren, Engels sprekende gids al snel 25.000 CFA per persoon per dag neer moet tellen) gaan we direct accoord. We spreken af maandag te vertrekken.

Met de 2 Italianen, Ricardo en Alessandro, vertrekken we vroeg in de ochtend. Eerst moet er nog eten ingeslagen worden. Wij zijn snel klaar. Ricardo en Alessandro doen er heel wat langer over. Ze zijn voor het eerst in Afrika en verbazen zich over alles wat ze zien. Het is leuk om hun reactie te bekijken. Door hun vallen ons ook opeens weer dingen op, waar we eigenlijk al aan gewend zijn geraakt. Tijdens het inkopen valt ons nog eens de gekte op die rond alles wat er met de Dogon te maken heeft hangt. We zijn een beetje bang dat het èèn groot toeristisch circus gaat worden.

In Djiguibombo stappen Ousmane en wij uit om aan onze eerste wandeltocht naar Walia te beginnen van ongeveer 7 kilometer. In het dorp legt Ousmane de functie van de Togona uit; de vergaderplek voor de oudsten van het dorp die zo laag is, dat niemand op kan staan als de gemoederen verhit raken. Vlakbij staan 2 Hogonhuizen, waar de 2 oudsten van het dorp wonen. De huizen zijn in Sahelstijl gebouwd en zien er griezelig uit doordat in de muur schedels van dieren gemetseld zijn. We verbazen ons over het hutje, waar elke vrouw die ongesteld is moet verblijven. Stel dat ze dat niet zou doen en ze kookt eten voor de chief, dan sterft hij. Nog onder de indruk lopen we verder. Door Ogosogo, een animistisch dorp waar we maar langs èèn bepaalde route mogen lopen. Wijken we van het pad af, dan verstoren we voorouders of verzwakken fetisjplekken. We blijven maar netjes op het pad lopen en durven nauwelijks foto's te maken. Na Ogosogo is er niets meer. Vlaktes, rotsen en ravijnen. Op een paar Peulpubers na, die me giechelend een hand geven, komen we niemand meer tegen. Djiguibombo en Ogosogo liggen op het plateau, maar Walia ligt in de falaise, het gedeelte waar de eerste Dogon zich vestigden. Om in Walia te komen moeten we 2 keer het ravijn in en uit klauteren om uiteindelijk voor de laatste keer af te dalen. Het is niet de makkelijkste route, zeker niet voor een paar rokers zoals wij. Maar absoluut heel mooi. De laatste afdaling is heel lastig. We stuiten op een vrouw die van de markt afkomt en in grote moeilijkheden verkeerd. Met meer dan 40 kilo aan boodschappen op haar hoofd, op haar blote voeten, met een baby op de rug en 3 kleintjes aan haar rokken, probeert ze naar beneden te gaan. Ze kan niet zien waar ze haar voeten neer moet zetten. Het zweet druipt van haar gezicht en ze smeekt Ousmane haar te helpen. Hij neemt wat boodschappen van haar over en beloofd meer hulp te sturen zodra we in het dorp aankomen.

Heel Walia loopt uit om ons te begroeten. We worden als eregasten onthaald. Als ik mijn gloednieuwe, Nomadwandelschoenen uittrek, merk ik dat ik 2 grote bloedblaren op mijn hielen heb. Dat gaat nog leuk worden.

De volgende dag kan Ousmane niet met ons mee. Hij heeft Malike gevraagd om ons te gidsen. Een tocht van 14 kilometer staat op het programma. Bijtend op mijn lip van de pijn wring ik mijn voeten in de wandelschoenen. Ik ben niet van plan me door een paar blaren tegen te laten houden. Malike brengt ons naar Teli, een dorp dat nu in de falaise ligt, maar eerst in de rotswand was gebouwd. Het oude dorp is nog steeds te bezoeken. Ze woonden daar vanwege de vele oorlogen die er in de falaise tussen verschillende stammen heersten en de wilde beesten die er rondzwierven. Boven de rotswoningen, zijn kleine ruimtes van leem gemaakt. Het lijken voorraadkastjes. Malike legt uit dat het Telemhuisjes zijn. De Telem waren hele kleine mensen, die met sterke gris gris (toverkracht) in hun huizen konden komen. Gefascineerd door dit verhaal, stel ik tientallen vragen, maar Malike laat er niet meer over los. De Dogon geven duidelijk niet alles prijs.

Na Teli gaan we door naar Kani Kombole, een soortgelijk dorp als Teli. We lunchen daar in een campement, dat zoals altijd aan de rand van het dorp ligt. Als ik mijn schoenen uittrek zie ik dat de bloedblaren nog groter zijn geworden en ik ondertussen ook 2 vochtblaren heb op mijn voetzolen. Op de terugweg loop ik denk ik nog 50 meter op mijn schoenen, als een pinguin, en dan ben ik het zat. Ik schop ze uit en loop de 7 kilometer terug naar Walia op mijn sokken!

Na een winderige nacht in het campement van Walia verassen de bewoners ons met een maskerdans. De maskers zijn zo groot dat we geen idee hebben wie er achter de maskers zit. Sommigen zien er angstaanjagend uit. Een heeft eigenlijk geen masker, maar is bedekt met een soort rafia en heeft als taak de maskers te beschermen tegen nieuwsgierige dorpsbewoners die willen weten wie er achter de maskers zitten. De dansen zijn spectaculair. Op een open plek tussen de rotsen spelen mannen op talking drums en dansen de maskers. Zelfs wij nuchtere Hollanders voelen de magie. Ik ben zelfs een beetje bang van het Gazellemasker, die opeens mijn hoofddoekje afpakt. Malike legt snel uit dat hij alleen plaagt en dat ik iets moet geven om het terug te krijgen. Het is allemaal part of the game. Door het dansen beginnen we pas laat aan onze wandeltocht. De schoenen heb ik gelaten voor wat ze zijn en ik heb eigenwijs mijn slippers aangedaan. We gaan ergens anders slapen en hebben onze slaapspullen bij ons. De eerste stop is Ende, waar Malike vandaan komt. Het is maar 3 kilometer van Walia vandaan. Ende is het kunstenaarsdorp van de Dogon. De indigodoeken worden daar gemaakt, maar ook de ladders, deuren, de voorouderbeeldjkes, geitenrugzakken en tabakstassen. Malike heeft na de lunch een koeienkar voor ons geregeld om ons naar Doundourou te brengen. De koeienkar wordt vanwege een lekke band halverwege gewisseld voor een ezelskar. In Doundourou is een kleurrijke markt aan de gang. De grote attractie is het zelf gebrouwen gierstebier (milletbier). De meeste mannen en vrouwen lopen in beschonken toestand rond. De geilheid viert hoogtij. Een hoogzwangere, loenzende Peulvrouw wordt versierd door een dronken man, totdat hij mij ziet. Hij wijst op haar buik en dan naar mij met een troebele blik van: 'Zullen wij er ook eentje maken?'. Ik wijs naar Marnix, die achter hem staat en hij verschiet helemaal. Hij schiet vlug weg tussen de marktgangers; de Peulvrouw en ik schaterend achterlatend. Doundourou ligt ook aan de voet van de falaise, dat me soms doet denken aan beelden van de Rocky Mountains.

Als we het eten voor die avond hebben gekocht, sluiten we aan bij de marktvrouwen om over het steile pad omhoog te klimmen. In een rij lopen we achter elkaar aan. De saamhorigheid is groot; iedereen helpt elkaar omhoog en informeert of het nog gaat. Bovengekomen, lopen we opeens in een frisgroene vallei dat tussen 2 rotswanden ingeklemd ligt. Het is nog 1 stukje klauteren en dan staan we in Begnimatu op het plateau. Het dorp ligt aan elke kant verscholen achter enorme rotspartijen. Het is er prachtig en duidelijk ook populair onder de toeristen. Ik kan haast niet meer lopen van de pijn, maar ik heb het gehaald! Voor deze keer besluiten we binnen in de kamer te gaan slapen. 's Nachts steekt er toch wel een erg heftig windje op. Als ik doodop op mijn matrasje wil vallen, zie ik een beest over de muur lopen. Ik kijk nog eens goed en gil het uit: 'Een schorpioen!'. Een medewerker van het campement komt net kijken of alles goed is en drukt het kleine, zandkleurige beest vakkundig dood. Marnix vraagt of er veel schorpioenen voorkomen in Begnimatu. 'Nee hoor' zegt hij laconiek 'Er is er maar 1 en die heb ik net dood gemaakt!'. Afrikaans optimisme. Probleem opgelost, slaap lekker zeg maar. Maar ik sta nog steeds verstijfd van angst in het midden van de kamer. Voor geen goud dat ik in die kamer ga slapen. Elke centimeter beschijnend voordat ik een stap zet (in de Dogon is er geen electriciteit), pik ik de enige ligstoel in die buiten staat. Zo, mijn bed voor die nacht.